
Dichter(es): | Onbekend |
Het gedicht heet grootvadersklokje.
Gaat over een jongetje dat iedere keer opa zijn klokje vraagt. Opa stelt het iedere x uit en vlgs mij overlijdt dat jongetje. Kern vh gedicht: opa had het hem willen geven als opa overleed, maar het jongetje ging eerst.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.
Dank u wel allen… dit is wat ik zocht. Onze moeder vertelde het vaak. Nu ze er niet meer is, kon ik het haar niet meer vragen. Nu ga ik het mijn kids vertellen.
Het geschenk (Rosalie Loveling, 1834-1875)
Hij trok het schuifken open,
Het knaapje stond aan zijn zij,
En zag het uurwerk liggen:
“Och grootvader, geef het mij?”
“‘k Zal ’t u wel eens geven,
Toekomende jaar misschien.
Als gij wel leert en braaf zijt,”
Zei de oude, “wij zullen zien.”
“Toekomend jaar!” sprak het knaapje,
“O Grootvader, maar dan zoudt
Ge lang reeds kunnen dood zijn:
Ge zijt zo ziek en oud!”
En de oude man stond te peinzen,
En hij dacht: “het is wel waar”.
En zijn lange vingren streelden
Des knaapjes krullend haar.
Hij nam het zilvren uurwerk,
En de zware keten er bij.
En lei ze in de gretige handjes,
“t Komt nog van uw vader,” sprak hij.
Daar was een grafje gedolven;
De scholieren stonden er rond,
En een oude man boog met moeite
Nog ene knie naar de grond.
Het koele morgenwindje
Speelde om zijn haren zacht;
Het gele kistje zonk neder:
Arm knaapje, wie had dat gedacht!
Hij keerde terug naar zijn woning,
De oude vader, en weende zo zeer,
En lei het zilvren uurwerk
In ’t oude schuifken weer.
alsjeblieft hier het gedicht
Het Geschenk – Rosalie Loveling
Hij trok het schuifken open,
Het knaapje stond aan zijn zij,
En zag het uurwerk liggen:
“Och Grootvader, geef het mij!”
“Ik zal ’t u wel een geven,
toekomend jaar misschien,
als gij wel leert en braaf zijt.”
Zie de oude, “we zullen zien”.
“Toekomend jaar!” sprak ’t knaapje.
“O Grootvader, maar dan zoudt
Ge lang reeds kunnen dood zijn;
ge zijt zoo ziek en zoo oud!”
En de oude man stond te peinzen;
En hij dacht: “Het is wel waar!”.
En zijn lange vingren streelden
Des knaapjes krullend haar.
Hij nam het zilver uurwerk
En de zware keten er bij
En lei ze in de gretige handjes.
“’t Komt nog van uw vader,” sprak hij.
Daar was een grafje gedolven,
De scholieren stonden er rond,
En een oude man boog met moeite
nog eene knie naar den grond.
Het koele morgenwindje
Speelde om zijn haren zacht;
Het gele kistje zonk neder…
Arm knaapje, wie had dat gedacht!
Hij keerde terug naar zijn woning,
de oude vader, en weende zoo zeer,
en lei het zilvren uurwerk
in ’t oude schuifken weer.