Minister Van den Tempel wil iets doen voor de schrijnendste gevallen die hij na de bevrijding denkt aan te treffen. Hoe hij precies op het idee is gekomen, is niet helemaal na te gaan. In het archief van Jan van den Tempel zit een folder van de YPOC. Het Britse ontvangst comité voor ‘Young People from Occupied Countries’ (jonge mensen uit bezette landen), dat in 1942 is opgericht, heeft tot doel na de bevrijding de kinderen, die geleden hebben onder de Duitse bezetting, een aantal maanden in Groot-Brittannië op te nemen om te herstellen. Binnen een jaar zijn door heel Groot-Brittannië plaatselijke comités opgericht die gezinnen zoeken voor het onderbrengen van deze kinderen. Misschien heeft dit Van den Tempel op een idee gebracht.
Het opnemen van buitenlandse kinderen, die slachtoffer zijn geworden van een oorlog, is voor Van den Tempel niet onbekend. Nederland had na de Eerste Wereldoorlog zelf veel Oostenrijkse en Hongaarse kinderen opgenomen.
In maart 1943 heeft hij zijn plannen rond. In de ministerraad van 4 april 1943 ontvouwt Van den Tempel zijn plannen. Niet iedereen staat positief tegenover zijn plannen. Minister president Gerbrandy deelt mee dat koningin Wilhelmina niets voelt voor dergelijke initiatieven vanuit de regering en dat zij niet wil dat er geld beschikbaar wordt gesteld voor dit doel. Ze heeft wel veel sympathie voor het denkbeeld, maar vindt dat de initiatieven na de bevrijding op gang zullen moeten komen vanuit particuliere hoek. Daar moet ook het geld vandaan komen, vindt zij, met hooguit een aanvulling door de overheid. Wilhelmina vindt het plan te duur voor de overheid en on-Nederlands, omdat de Nederlanders hun kinderen niet ‘naar buiten’ sturen.
Verder vindt zij dat dergelijke aangelegenheden na de bevrijding aan de Nederlanders zelf moeten worden overgelaten. Van den Tempel maakt duidelijk dat de voorbereidingen veel tijd zullen vergen en dat niet gewacht kan worden tot de bevrijding. Maar de koningin is niet onder indruk en blijft bij haar standpunt. Van den Tempel neemt het hoog op en schrijft een brief aan Gerbrandy waarin hij zijn twijfel uitspreekt of hij onder deze omstandigheden wel aan kan blijven als minister.